Bijna vierentwintig uur na de eerste ontmoeting met de mysterieuze man zat ik, wakker en wel, in een luie stoel en keek ik naar een dood punt op de muur terwijl de seconden weg tikten. Het kleine laagje whiskey dat nog rest danste in het rond wanneer ik gedachteloos mijn glas in cirkels draaide. Telkens weer speelde ik de gebeurtenis in mijn hoofd af en onwillekeurig liepen er rillingen over mijn rug. Hoewel ik enigszins zenuwachtig was goot ik het laaste beetje in mijn keel, trok mijn jas aan en begaf mij naar datzelfde kruispunt als de dag ervoor.
Ik moest nog een halve straat uitlopen voordat ik op de plek van bestemming aan zou komen toen de klokketoren met zijn statige bel aangaf dat middernacht aangebroken was. De klokslagen tellend om mijn nervositeit de bedwingen liep ik verder en klokslag twaalf uur stapte ik de hoek om… en moest bijna een snoekduik maken om een stinkende zwerver te ontwijken die van de andere kant kwam. Na een halfslachtige poging om me mijn kleingeld af te troggelen strompelde de man verder op zijn weg zonder zelf te weten waar naartoe. Nog bijkomend van de schrik stond ik voorovergebogen op de stoep om even op adem te komen terwijl ik van verderop in de straat de zwerver in een onverstaanbaar taaltje een of ander lied in hoorde zetten.
Toen ik weer rechtop stond schudde ik de schrik uit mijn benen en draaide hondertachtig graden om te zien of ik een man in een lange zwarte jas zag staan. Wederom kreeg ik de schrik van mijn leven toen hij vlak achter me bleek te staan. De vloek die van mijn lippen rolde was tien huizen verder nog te horen, zo leek het. “Een kwaad geweten?” raspte de man. Hij had precies dezelfde jas aan en hoed op als de dag ervoor dus van zijn gezicht was niets te zien maar ik had kunnen zweren dat er een brede grijns om zijn mond lag. Ik gaf maar geen antwoord en in plaats daarvan probeerde ik hem zo onopvallend mogelijk wat beter te bestuderen. Helaas was er behalve de jas en de hoed helemaal niets van hem te zien; zelfs zijn schoenen waren onder de lange uiteinden van de jas verborgen.
De tijd om hem te bestuderen nam nog geen minuut in beslag maar de man had nog geen woord gezegd, hij leek me alleen maar aan te kijken. Zonder ook maar iets los te laten duwde hij me een nieuw pakje in mijn handen en maakte rechtsomkeert. Stomgeslagen van verbazing keek ik hem na tot hij in de nacht leek op te lossen en ik weer alleen op straat stond. Met een zucht nam ik plaats op een van de stenen treden in het dichtsbijzijnde portiek en ontdeed de CD van zijn kleffe verpakking. Andermaal een album van Nick Cave & The Bad Seeds, dit keer: ‘Murder Ballads’.
De eerste track van het luguber klinkende ‘Murder Ballads’ is ‘Song of Joy’. Een vrolijke titel zo lijkt het maar schijn bedriegt: het is een verhaal, meer gesproken dan gezongen , over een man die zijn vrouw en drie dochtertjes verliest door de hand van een moordernaar; een rode rechterhand welteverstaan. Dit zou wel eens bekend kunnen klinken aangezien het album hiervoor (‘Let Love In’) diezelfde roodhandige moordenaar behandelde. De instrumenten spelen voornamelijk een bijrol om zo nog meer nadruk te leggen op het trieste verhaal dat zich ontvouwd. Maar zoals je bij Nick Cave zou kunnen verwachten is dit verhaal niet wat het lijkt. Nadat zijn familie op gruwelijke wijze om het leven is gebracht en de moordenaar nooit is gevonden zwerft de hoofdpersoon door het land terwijl de moorden hem blijven achtervolgen; Letterlijk in dit geval want het einde van het nummer laat de luisteraar achter met het vermoeden dat de hoofdpersoon zelf de eigenijke dader is.
Zowel track twee als drie zijn gebaseerd op traditionele folk songs. ‘Stagger Lee’ verteld het waargebeurde verhaal over een Afro-Amerikaanse moordenaar in 1895 en in ‘Henry Lee’, een duet met zangeres P.J. Harvey, vermoord een dame een man die haar liefde niet beantwoord.Hierna volgt ‘Lovely Creature’ met een bas en piano intro waarna Nick Cave een horrorverhaal laat horen ondersteund door zwoele, vrouwelijke backing vocals. Het nummer dat hierop volgt is waarschijnlijk het nummer waar bij de mainstream luisteraars wel een belletje gaat rinkelen: ‘Where the Wild Roses Grow’, het duet met landgenoot Kylie Minogue. Een prachtig nummer inclusief mooie clip waarbij de de slachtofferrol vertolkt wordt door Minogue en op de rivieroever sterft door toedoen van Cave.
‘The Curse of Millhaven’ volgt en spant de bebloede kroon met vijfentwintig moorden in een song, hierna is het traditionele bluesnummer ‘Crow Jane’ aan de beurt, gevolgd door het veertien minuten durende ‘O’Malley’s Bar’. Als allerlaatste word ‘Death is Not the End’ ingezet. Behalve dat dit een cover van Bob Dylan is en veel gastmuziekanten bevat ( o.a. Harvey en Minogue passeren de revue) valt het nummer verder op doordat dit het enige is waar geen enkele dode valt wat bijna als een verademing voelt na negen bloedbaden. Dit thema-album telt vierenzestig overledenen in totaal wat gemiddeld 6,4 doden per nummer betekend. Hoewel het idee interessant is, komt dit album niet zo goed uit de verf als het voorgaande, ondanks alle samenwerkingen met andere succesvolle muziekanten en de “hit” met Minogue. Ook al repte de gestalte met geen woord over een volgende afspraak, ik vrees dat mijn nieuwsgierigheid de boventoon voerde en mij dwong om de volgende avond nogmaals het kruispunt te bezoeken….(6,4/10) (EMI)