De snelweg kronkelde als een oude vinylgroef door het Limburgse landschap toen op Paaszondag de band Supersister een matinee speelde in poppodium De Bosuil. Terwijl 50 kilometer zuidelijker Tadej Pogačar in de slotmeters van de Amstel Gold Race het moest afleggen tegen de Deen Mattias Skjelmose, betraden de heren van Supersister het podium van de Bosuil. Een wederopstanding van een geheel andere orde.
Robert Jan Stips, gekleed in het wit als een progressieve dominee, betrad het podium met de zelfverzekerdheid van iemand die al vijf decennia lang de toetsen bespeelt alsof ze verlengstukken van zijn vingers zijn. De zaal was goed gevuld voor een middagconcert op een religieuze feestdag; zo’n 130 mensen hadden de gang naar de Bosuil gemaakt. Terwijl elders mensen de herrijzenis van Christus herdachten, vierden zij hier gezamenlijk de muzikale opstanding van een van de meest onderschatte, maar meest belangrijke bands uit de Nederlandse rockgeschiedenis.
Supersister opende met ‘Mexico’, die wervelende caleidoscoop van ‘Present for Nancy’, waarbij de noten als vreemde vogels door de ruimte vlogen. Het geluid was helder, als bronwater uit een bergbeek die je na een lange wandeling eindelijk bereikt. De gemeente, want een Supersister-concert heeft altijd iets van een dienst, een viering van het complexe, vulde niet elke kerkbank, maar de gelovigen waren gekomen met maar een doel: om op deze dag van opstanding de klanken te eren van een band die nooit echt is weggeweest, maar altijd een beetje verborgen bleef, als een geheime schat in de achtertuin van de Nederlandse muziekgeschiedenis. Een doos van Pandora waarvan de deksel ook n nog steeds niet helemaal open lijkt te zijn gegaan.
De reis vervolgde zich door ‘Never in a 1,000,000,000 Dreams’ en de melancholieke schoonheid van ‘Memories Are New’, waarbij de sfeer in de zaal verstilde als een landschap na regen.
Het hoogtepunt van de middag had langer moeten duren: de bassolo van Rinus Gerritsen. De voormalige Golden Earring-bassist bouwde een op bluesriffs gebaseerde galactisch klanklandschap dat adembenemend was in zijn diepte en reikwijdte. Het was als een korte blik in een diepe put waarin je sterren ziet schitteren – maar helaas werd die blik te snel beëindigd. Het had makkelijk nog even door mogen gaan, deze kosmische reis door de lage tonen van het universum.
Gerritsen verdient ons aller respect. Het rockidioom waarin hij zo lang heeft meegedraaid in de eredivisie bij de Earring valt in weinig te vergelijken met de muzikale acrobatie die hij zich voor Supersister heeft moeten eigen maken. Als een ervaren bergbeklimmer die plotseling moet leren diepzeeduiken en dat dan met schijnbaar gemak doet.
De ritmesectie werd compleet gemaakt door Leon Klasse, wiens handen ooit het percussielandschap voor Powerplay hadden gevormd, maar meer recent bekendheid heeft verworven als de hartslag achter de minutieuze Beatles-recreaties van The Analogues. De technische precisie waarmee hij de complexe maatsoorten van Supersister tot leven bracht, was vergelijkbaar met de nauwkeurigheid waarmee hij tot voor kort bij The Analogues op het aambeeld sloeg tijdens ‘Maxwell’s Silver Hammer’; een precisie die je alleen ontwikkelt na jaren van toewijding aan het vak.
Stips introduceerde het ‘Repus Retsis’-project met een glimlach die verraadde dat hij de ironie ervan volledig begreep. “Het is een beetje als een BZN in Hawaii-special”, grapte hij, “maar dan opgenomen in standpaviljoen de Fuut.” Het publiek grinnikte om deze perfecte vergelijking die de essentie van het project vatte, nostalgisch maar met een knipoog, vertrouwd maar toch vreemd. Uiteindelijk een nieuwe start voor Supersister die nu alweer even lang bestaat in de nieuwe bezetting als de originele in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
De setlist onthulde een band die niet bang was om in hun eigen mythologie te graven. Bij het medley-gedeelte van de middag zagen we iets wat leek op het observeren van historici die hun eigen leven bespreken – een zeldzaam recursief moment in rockoptredens. En het groovede als een trein. De opname van nieuwer materiaal uit hun ‘Repus Retsis’-album uit 2019 op de setlist suggereerde dat dit materiaal inmiddels ook bij de band zelf gewoon levend tissue is geworden in hun geschiedenis.
Voor degenen die de reis hadden gemaakt, wachtte niet alleen muziek, maar ook een eigenaardige tijdreis. Supersister had dat fascinerende moment bezet waarop rockmuziek haar op blues gebaseerde adolescentie afwierp en de mogelijkheden van fusion, klassieke invloeden en structurele experimentatie ontdekte. Hun continentale benadering van progressieve rock, minder bombastisch dan die van hun Britse tegenhangers, speelser dan veel Duitse prog, creëerde een unieke ruimte in het Europese muzieklandschap. Iets waarvoor Supersister onvoldoende erkenning heeft gekregen.
Als toegift speelde de band het vrolijke ‘Radio’, een lied dat als een vriendelijke handdruk werkte, een deur die open bleef staan naar toekomstige ontmoetingen.
Soms zijn de belangrijkste reizen degene die je tegelijkertijd terug en vooruit nemen. Supersister in de Bosuil was precies zo’n pelgrimstocht geweest – naar een verleden dat nooit helemaal voorbij is, en een toekomst die altijd al een beetje aanwezig was.
Foto’s (c) Jan Vranken