Iedere week komen er tientallen nieuwe albums binnen op de redactie van Maxazine. Veel te veel om ze allemaal te beluisteren, laat staan te recenseren. Iedere dag één recensie zorgt ervoor dat er te veel albums blijven liggen. En dat is zonde. Daarom plaatsen we vandaag een overzicht van albums die op de redactie binnenkomen in korte recensies.
Hans Luchs – The Spell is Broken
Vlieguren heeft gitarist en componist Hans Luchs meer dan voldoende gemaakt als graag geziene gast in tal van jazzclubs en op grote festivals, met name in en rond Chicago. Inmiddels is Luchs verhuisd naar New York en derhalve wordt dit ‘The Spell is Broken’ zijn New York-debuut genoemd, waarop hij wordt bijgestaan door klasbakken die allen hun residentie hebben in de Big Apple: naast Luchs horen we een formidabele band met Simon Willson op bas, Adam Arruda op drums, Mike King op piano en Daniel Berkey op saxofoon, stuk voor stuk zeer gewilde sessiemuzikanten die van Luchs de ruimte krijgen om hun signatuur te zetten in de acht tracks op ‘The Spell is Broken’. Zo opent ‘Azizam’ met de saxofoon van Berkey voordat we de vingers van Luchs zelf de snaren horen beroeren. Daarbij valt direct de lichte toets en de dynamiek in zijn spel op. Op ‘Hang Hostage’ mag Willson laten horen wat hij op een upright-bas kan: naast solo’s voorziet hij de track van een heerlijke beat die verder vooral ruimte laat aan het pianospel van King. Het is een fraai voorbeeld van hoe Luchs in dienst speelt van de composities en de band, waar andere gitaristen nog wel eens ten prooi vallen aan oeverloze egotripperij op zes snaren. Het ontbreekt echter wel een beetje aan spanning op ‘The Spell is Broken’; een echte uitschieter zit er niet tussen de acht tracks op het album. Voor de liefhebber van de meer klassieke jazz met toch een prominente rol voor de hollow-body is dit evenwel een prima plaat. (Jeroen Mulder) (7/10) (Fresh Sound Records)
A Multitude of One – A Templar’s Tale
Multi-instrumentalist Colin Powell (Engeland) is de man achter A Multitude of One. In het conceptalbum ‘A Templar’s Tale vertelt de fictieve Sir Geoffrey de Beaumont over tempeliers. Colin brengt zijn teksten half pratend, half zingend. Zijn stem klinkt vervormd, zijn uitspraak is duidelijk. De zang is met vlagen gestapeld, de markante kleur blijft bestaan. Als het tempo in de zang toeneemt, wordt deze niet krachtiger. De “koorzang” smelt regelmatig samen met de muziek. Zang en muziek zijn niet zo intens/meeslepend dan gehoopt, de sfeer van ridders proef je pas echt in ‘The Battle of Acre’, dat uit drie mooie hoofdstukken bestaat. Een lage stem vertelt het verhaal. De klassieke elementen zijn erg goed toegevoegd. Zowel het aantal rockende /70’s elementen, als de onverwachte twists en turns zijn wat minder dan verwacht. Voor de meeste drumpartijen gebruikte hij zijn keyboard drums, hierdoor mist er wat dynamiek. Daarnaast haalt het soms te veel aandacht weg van de overige muziek. De details op de cimbalen zijn goed. Het geluid van de muziek is helder, de laagjes zijn prima verdeeld over de headset. (Esther Kessel-Tamerus) (7/10) (Eigen productie)
Stefan Wistrand – Stängt
Zoals veel artiesten werd ook de saxofonist Stefan Wistrand in 2020 geconfronteerd met een wereld die op slot ging. Wat eigenlijk een beetje gek is, als je bedenkt dat Wistrand de Zweedse nationaliteit heeft en Zweden in 2020 als een van de weinige landen geen algehele lockdown instelde. Hoe dan ook, Wistrand componeerde in die periode de nummers voor dit ‘Stängt’ – gesloten in het Nederlands. In de eenzaamheid van zijn thuisstudio nam hij de tracks in een minimalistische vorm op met behulp van keyboards en drumloops. Dat vormde de basis voor de improvisaties op de saxofoon. ‘Stängt’ verrast niet in de eerste luisterbeurt: het klinkt allemaal wat vlak en inspiratieloos. Pas na een paar keer ontdek je het ware doel dat Wistrand nastreeft: volledig vrije jazz waarin alles draait om de veelzijdigheid van de saxofoon, zoals gedemonstreerd in het wonderschone ‘Dagvill’ (dromen) waarin de saxofoon sierlijk improviseert over slechts enkele akkoorden uit een Fender Rhodes en een loom ritme op echte drums. Het tempo wordt opgevoerd in ‘Sweet Now’ waarin het ritme door een drumsample wordt bepaald en de alt sax wordt ingeruild voor een soprano. Helaas moeten we dan wel constateren dat dit de hoogtepunten zijn op dit album, waarin het gebruik van samples en loops op den duur gaat irriteren, met het bloedeloze ‘Before Today’ als ultiem voorbeeld van een track die na twee minuten echt strontvervelend wordt. Dan redt zelfs het virtuoze spel van Wistrand niet meer. Sluiten maar. (Jeroen Mulder) (6/10) (Einnicken Records)
Ale Hop & Titi Bakorta – Mapambazuko
Nyege Nyege Tapes, dat vanuit het bruisende Kampala de deuren openzet naar de verborgen muzikale schatten van Afrika, brengt met ‘Mapambazuko’ een verslavend lekker avontuur. De Peruaanse geluidstovenaar Ale Hop en Congolese gitaarheld Titi Bakorta vinden elkaar in een betoverend samenspel dat je oren niet snel zullen vergeten. Dit is muziek die danst op het snijvlak van traditie en experiment. Bakorta’s gitaar kronkelt als een speelse slang door de electronische jungle die Hop om hem heen bouwt. Op ‘Una cumbia en Kinshasa’ smelten Peruaanse cumbia en Congolese pop samen als twee oude vrienden die elkaar eindelijk weer tegenkomen. Van de spetterende openingstrack ‘Bonne année’ tot de dromerige afsluiter ‘Nitaangaza’ blijft het album verrassen. De toegevoegde remixes, met als uitblinker KMRU’s zweverige herinterpretatie, zijn als een verfrissend toetje na een rijk hoofdgerecht. ‘Mapambazuko’ bewijst dat muzikale grenzen er zijn om vrolijk overheen te springen. Een album dat zowel je hoofd als je heupen in beweging zet. (Jan Vranken) (8/10) (Nyege Nyege Tapes)
Lou-Adriane Cassidy – Journal d’un Loup-Garou’
In de nachtelijke landschappen van de Canadese indie-scene sluipt Lou-Adriane Cassidy’s ‘Journal d’un loup-garou’ als een betoverende transformatie. Dit derde album van de Quebec-artiest is een verfijnd staaltje van ambitieuze, cinematische pop die flirt met prog-rock terwijl het diep in het persoonlijke graaft. Het openingsnummer ‘Dis-moi, dis-moi’ schittert als een volle maan boven een donker woud, met meeslepende strijkers die dansen rond een onweerstaanbare melodie. Cassidy’s stem, tegelijk kwetsbaar en krachtig, vertelt verhalen van metamorfose en zelfontdekking. Het titelnummer is een meesterlijke compositie waarin marimba, gitaar en elektronische texturen versmelten tot een hypnotiserende dans. Waar haar eerdere werk nog zoekend was, toont Cassidy hier een volwassen stemgeluid dat geworteld is in de rijke Franstalige poptraditie maar tegelijk vooruit kijkt. Met producent Alexandre Martel creëert ze een wereld waarin Genesis en Céline Dion elkaar ontmoeten in een middernachtelijk café.’Journal d’un loup-garou’ is een zeldzame vondst: een pop-album dat zowel toegankelijk als avontuurlijk durft te zijn. Een Canadese parel die het verdient om ook in Europa te schitteren. (Elodie Renard) (8/10) (Bravo Musique)