De jazz lijkt patent te hebben op het voortbrengen van drummers die de status van GOAT bereiken. Buddy Rich, Max Roach, Art Blakey, Gene Krupa, Elvin Jones, Dave Weckl. Onsterfelijke namen van drummers met een ongekende hand-voet-coördinatie en een onwrikbaar gevoel voor ritme. Allen begrepen wat hun eerste en voornaamste taak was: maathouden, zeker tijdens improvisaties, doorgaans voorbehouden aan melodieuze instrumenten. Zij mogen in ultieme creatieve vrijheid maten lang hun noten laten zwieren, terwijl twee sticks of subtiele vegertjes onverstoorbaar de compositie op ritmische koers houden.
Maar ja, die drummer wil ook wel eens wat. De lokroep van de spotlights lonkt en verleidt, creëert de drang om letterlijk uit de schaduw te stappen, het licht in. De ambitieuze, moderne drummer verzamelt dan een stel uitmuntende muzikanten om zich heen en neemt daarmee als bandleider een plaat op.
Inmiddels heeft de jazz en jazzrock een lichting nieuwe drummers voortgebracht die serieus werk maken van deze ambitie: Terri Lyne Carrington, Justin Faulkner, Nate Smith en Senri Kawagutchi, om er maar een paar te noemen. Wat hen bindt is dat ze allemaal pure jazz combineren met andere stijlen, tot zelfs hiphop, pop en rock, waarmee ze de jazz toegankelijk maken voor een groot, nieuw publiek.
Een van de nieuwste loten aan de stam is Antoine Cara en dat is toch een wat vreemde eend in de bijt. Cara begon als producer in de EDM, de elektronische dance, bij uitstek het genre waarin je leert hoe je een publiek moet bereiken: door het bij de strot te pakken, in trance te brengen, bijna te hypnotiseren. De dance gebruikt daarvoor loops, een continu terugkerend patroon. Je kunt echter blijven hangen in een loop: de status quo. De uitdaging is om op tijd uit zo’n loop te breken en de verandering in te zetten, iets nieuws te proberen. Zie daar de inspiratie voor ‘Status Quo’, het nieuwste album van Antoine Cara – let wel, de drummer Antoine Cara.
Het eerste dat opvalt is de enorme variëteit aan stijlen die Cara laat samensmelten in een energieke mix tussen jazz, funk, latin en popmuziek, vanzelfsprekend met de drums in een prominente rol. Zeven van de negen tracks op het album bevatten drumsolo’s waarin Cara een overtuigende demonstratie geeft van zijn vaardigheden. De eerste, wat langere solo horen we in ‘Better Late than Never’, maar de titeltrack is daarvan nog eens de overtreffende trap, als de piano in een heerlijke Cubaanse vibe een samba blijft spelen en Cara hier virtuoos zijn sticks over snare en toms laat roffelen.
Natuurlijk krijgt Cara hulp en niet van de minsten. Veteranen als Mike Stern op gitaar Randy Brecker op trompet verleenden hun medewerking, naast een groep met relatief nieuwe, jonge muzikanten. Deze smeltkroes staat garant voor een plaat die van begin tot eind uit de speakers bruist, waarin elke muzikant, elk instrument wordt uitgedaagd om op de top van het eigen vermogen te spelen.
De titels zullen hier en daar wat misleidend zijn: ‘Take it Easy’ is bijvoorbeeld allesbehalve gemakkelijk of rustig. Bas, blazers en – jawel – cowbell stuwen het geheel voort totdat nieuw talent Oz Noy zijn vingers over de hals van zijn gitaar mag laten flitsen, wederom als inleiding op een drumsolo. Het is een vast recept en nee: dit recept verveelt geen seconde. Dat komt bovenal door de funk op ‘Status Quo’; een volstrekt verslavende funk. De funk die niet loslaat en je hijgend laat smachten naar meer. Naar meer sax, meer trompet, meer piano en vooral naar meer rollende toms en spetterende cymbalen.
Het is het verlangen naar muzikanten die overduidelijk ongelooflijk veel plezier hebben gehad in het maken van deze plaat. ‘Let’s Play’, zo luidt een van de titels. Laat het nooit meer stoppen. (9/10)(Antoine Cara)