Van rebellerende nomaden in Gaddafi’s kampen tot Grammy-winnende festivalfavorieten – de transformatie van Tinariwen is even fascinerend als verontrustend. Hun nieuwe release ‘Idrache (Traces of the Past)’, een verzameling demo’s en niet uitgebrachte opnames, lijkt symbolisch voor een band die worstelt met haar eigen succesverhaal.
Wie had in 1979 kunnen denken dat Ibrahim Ag Alhabib’s rebellenband, ontstaan uit politieke onderdrukking en gedwongen militaire dienst, ooit zou uitgroeien tot een act die samenwerkingen aangaat met Daniel Lanois en op Coachella staat? Hun ‘Tishoumaren’ – letterlijk “de muziek van de werklozen” – was ooit een grassroots-stem van verzet die via cassettebandjes door een regio zonder posterijen circuleerde. Nu, na samenwerkingen met Nels Cline, de Dirty Dozen Brass Band, en zelfs uitstapjes naar Amerikaanse countrymuziek op hun recente ‘Amatssou’, rijst de vraag: waar ligt de grens tussen evolutie en vervreemding?
‘Idrache’ voelt in deze context als een defensieve zet. Na het experiment met countryklanken op ‘Amatssou’ duikt de band nu in haar archieven, wellicht om critici te overtuigen van hun authenticiteit. Maar juist deze move verraadt een dieperliggend probleem: heeft het drukke toerschema, met optredens van WOMAD tot Glastonbury, de band vervreemd van de woestijngrond die hun muziek ooit voedde?
De opnames op ‘Idrache’ zijn historisch interessant en bij vlagen zelfs fascinerend. Ze herinneren aan de tijd dat Tinariwen nog een pure stem was van politiek ontwaken en de strijd om soevereiniteit. Maar de timing van deze release, na een reeks steeds verder geproduceerde albums en internationale samenwerkingen, doet vermoeden dat de band tijd noch ruimte vindt voor nieuwe artistieke groei in hun traditionele vorm.
Het is ironisch dat juist hun succes – ontstaan uit het vertellen van verhalen over onderdrukking en ballingschap – hen nu gevangen houdt in een nieuwe vorm van ontworteling. De festivalpodia van Europa en Amerika zijn hun nieuwe woestijn geworden, maar het zand daar is van een heel andere korrel. Hun muziek, ooit een middel tot politieke bewustwording, dreigt te verworden tot een exotisch product voor westerse consumptie.
Natuurlijk is er begrip voor de keuze van Tinariwen om hun muziek te laten evolueren. De samenwerkingen met westerse muzikanten, van Warren Ellis tot Cass McCombs, hebben fascinerende kruisbestuivingen opgeleverd. Maar ‘Idrache’ voelt als een onbedoelde bekentenis: de band die ooit cassettebandjes door de Sahara distribueerde als vorm van verzet, zoekt nu in diezelfde bandjes naar bewijzen van hun authenticiteit.
De cruciale vraag is wat er gebeurt als deze archeologische muzikale opgravingen zijn uitgeput. Kan Tinariwen nog terugkeren naar de essentie van hun ‘Tishoumaren’ terwijl ze gevangen zitten in het circuit van internationale festivals? Of worden ze definitief wat ze nooit wilden zijn: een geromantiseerde versie van rebellie, verpakt voor westerse consumptie?
‘Idrache’ is daarom meer dan een verzameling oude opnames – het is een symptoom van een identiteitscrisis. Voor een band die ooit de stem was van een verdrukt volk, is de uitdaging nu om niet ten onder te gaan aan hun eigen succes. Want wat blijft er over van de woestijnblues als het zand is weggespoeld door de regen van commercieel succes? (6/10)(Wedge)