Het was een warme zomeravond in Valkenburg, en het Openluchttheater had een atmosfeer geademd die zowel vervlogen tijden als iets buitenissigs in zich droeg. De lucht was fris gewassen door een kortstondige regenbui, en de stoelen waren tot de laatste plek gevuld met een publiek dat overduidelijk niet kon wachten op de opkomst van Suzanne Vega. Ze was op het podium verschenen, gehuld in een bescheiden zwart ensemble dat net zo goed in de vroege jaren ’90 had kunnen passen. Het was alsof de tijd stil had gestaan, alsof de jaren tussen ons en haar doorbraak met ‘Solitude Standing’ slechts een illusie waren geweest, een flard van een droom die we ergens onderweg misschien hadden gehad.
Vega had de avond geopend met ‘Marlene on the Wall’, een song die al bijna vier decennia meeging, maar nog steeds fris had geklonken in haar handen. Gitarist Gerry Leonard stond naast Suzanne Vega, omgeven door een arsenaal aan pedalen en snufjes die hem de mogelijkheid hadden gegeven om klanken te toveren die evenzeer uit het niets leken te komen als de baslijnen die de ruimte vulden. Leonard, die een indrukwekkende lijst van samenwerkingen met onder andere David Bowie op zijn naam had staan, had de begeleiding van Vega verankerd met een geluidsmuur die organisch aanvoelde, maar toch gecompliceerd genoeg was om het publiek op een dwaalspoor te brengen.
De avond had zich ontvouwd als een mozaïek van herinneringen, met nummers die bijna vergeten leken maar nu weer tot leven waren gebracht. ‘Small Blue Thing’ van haar debuutalbum uit 1985 was een van die juweeltjes geweest. Vega’s stem, die na al die jaren nog niets aan kracht of helderheid had ingeboet, had door de avondlucht gesneden als een mes dat onwrikbare vastberadenheid en tederheid tegelijk in zich droeg. Het was moeilijk geweest om niet meegezogen te worden in de wereld die Suzanne Vega met haar woorden schilderde, een wereld waarin het alledaagse magisch werd en het magische alledaags.
De intieme sfeer die Vega wist te creëren, was even bewonderenswaardig als verrassend geweest. Ze had haar set doorspekt met autobiografische verhalen, had verteld over de inspiratiebronnen achter haar songs, en voor een moment leek het theater te krimpen tot de omvang van een gezellige woonkamer, waarin iedereen een gelijkwaardige plaats had aan de voeten van de zangeres. Hier was geen ruimte geweest voor de opsmuk van een grootse show; het draaide om de essentie van het lied, om de directe connectie tussen performer en publiek.
Een van de nieuwere nummers, ‘Rats’, had laten zien dat Vega’s nieuwsgierigheid en creatieve energie nog lang niet waren uitgeblust. Ze noemde het zelf punkrock, een knipoog naar haar invloeden van The Ramones en Fontaines D.C. Maar ondanks de duistere, grimmige thematiek van een rattenplaag in New York, bleef de begeleiding van Leonard een beetje te veel hangen in een bijna speelse, lichtere toon. Toch was het intrigerend geweest om te zien hoe Vega haar muzikale horizon verbreedde, en het vooruitzicht op haar nieuwe album, dat volgend jaar moest verschijnen, deed de verwachting alleen maar toenemen.
‘Gypsy’ en ‘In Liverpool’ waren met liefde ontvangen door het publiek, en ook hier voelde je die subtiele melancholie die in Suzanne Vega’s muziek verweven zat. Het waren liedjes die nostalgie opriepen zonder dat ze hun relevantie verloren, alsof ze in een tijdloze ruimte bestonden. New York, haar thuisbasis, was natuurlijk nooit ver weg. Zoals veel songwriters uit die stad, bleef ze een wereld creëren die zowel intiem als groots aanvoelde, vol van het ritme van de straten en de verhalen die er leven.
Het hoogtepunt van de avond was misschien wel gekomen met ‘The Queen and the Soldier’, een verhaal dat ons terugvoerde naar een tijd en plaats die net zo goed ontsproten kon zijn aan een middeleeuwse legende als aan een hedendaagse droom. Het nummer ontvouwde zich langzaam, als een gedicht dat in het geheugen gegrift bleef, en je wilde bijna dat het nooit eindigde.
De onvermijdelijke afsluiters, ‘Luka’ en ‘Tom’s Diner’, hadden de avond naar een vreugdevolle climax gebracht. Het publiek had meegezongen, geklapt en gelachen, maar het was duidelijk dat het hier niet draaide om uitbundigheid. Vega’s muziek nodigde uit tot introspectie, tot het herontdekken van verhalen die we misschien vergeten waren dat we ze ooit kenden.
En dan, als kers op de taart, volgde de toegift: een verrassende vertolking van Lou Reed’s ‘Walk on the Wild Side’. Het was een eerbetoon aan een andere New Yorkse legende, en Vega bracht het met een zekere tederheid en respect die de complexiteit van het origineel intact liet. Het was een perfecte afsluiter voor een avond die balanceerde tussen nostalgie en verwachting, tussen het vertrouwde en het nieuwe.
In Valkenburg had Suzanne Vega bewezen dat ze nog steeds een van de meest begenadigde vertellers in de popmuziek is. Haar stem, haar teksten en haar aanwezigheid bleven even krachtig en relevant als altijd. En nu restte ons niets anders dan af te wachten wat haar nieuwe werk ons zou brengen. Want als deze avond iets had aangetoond, was het wel dat Vega nog lang niet klaar was met het vertellen van haar verhalen.
Foto’s (c) Jan Vranken