Bo Saris is weer terug bij zijn oude naam Boris. Hij gaf in het Burgerweeshuis zijn twaalfde ‘Keep the funk alive’ concert. Funk is volgens Boris de oorsprong van vele fraaie muzieksoorten als Disco, Hip-Hop, House en nog veel meer dansbare muziek. Dansbaar was ook de rode draad van de avond.
De vrouwen waren weer in grote getale afgekomen op vrouwenmagneet Boris en vanaf het eerste nummer ‘Girl’ kreeg Boris de dames al aan het dansen. Na het tweede nummer stond ook Boris al te zweten op het podium en wist hij het publiek mee te voeren naar zijn funk-uitstapjes. Onder andere naar Michael Jackson met ‘Working day and night’. Het oude Boris-nummer ‘Addict’ krijgt ook een mooie funk-uitvoering. Zijn nieuwe nummer ‘Magnet’ (een kruising tussen Prince en Johnny Guitar Watson en zelfs nog een mooi ‘Diamond & Pearls’-riff van Prince in zich hebbend) komt ook heerlijk en overtuigend over.
Een uitstekende band die de funk goed over de bühne bracht en geen moment stil viel. Boris staat bekend om zijn uitstekende stem, maar niet alle funknummers passen bij zijn stem. Met name de wat rustigere nummers passen beter bij zijn stem. In een aantal nummers (‘Ecstacy’ en Blame the song’ ) horen we weer Johnny Guitar Watson (qua ritme) en de Gap band terug, maar de stem van Boris kan dan niet tegen het geweld van de band op. Het tempo is in het heerlijke nummer ‘Funk is my religion’ een versnelling lager, hetgeen de stem van Boris weer meer recht aan doet.
Hoogtepunt van de show is zijn nieuwe plaat in de funkversie ‘She’s on fire’ dat qua uitvoering en zang er torenhoog bovenuit steekt. Veel tijd kreeg Boris niet van de organisatie, want na 11 nummers was het al half elf en dat was kennelijk het tijdslot van deze show alsof het een festivalshow betrof. De gebruikelijke toegift en de Prince-afsluiter ‘Kiss’ werden dan ook niet meer gebracht. De kussen werden echter later nog rijkelijk uitgedeeld in de stand waar veel vrouwen netjes in een lange rij stonden (alsof we in Engeland wonen) om met Boris in de verkoopstand te kussen en te knuffelen.
Foto’s (c) René Odbeijn