Het is een goed jaar voor Marcus Miller, de Amerikaanse fusion-bassist. Door UNESCO werd hij aangewezen als een Artist for Peace, op de laatste dag van NSJ ontving hij de Icon Award van Radio 6 Soul & Jazz en vorige maand was hij in Eindhoven om de door hem gewonnen oeuvre-award in ontvangst te nemen tijdens het Edison Jazz/World Awards-gala. Die avond trad hij twee keer op, tijdens het gala en als gast bij het nachtconcert van Sheila E. in de Effenaar. En gelukkig had hij ook nog tijd om met ons bij te praten.
Miller is 54 jaar en ontvangt nu al een oeuvre-award, een prijs die de meeste muzikanten pas op het eind van hun carrière ontvangen, áls ze hem al krijgen. Is het niet een beetje vroeg, om de award nu al te krijgen, vragen we hem. Hij antwoordt dat hij hoopt dat hij pas halverwege zijn carrière is, dat hij nog niet van plan is met pensioen te gaan omdat hij nog genoeg te doen heeft en hoopt nog veel muziek te kunnen maken. Hij beschouwt de prijs dan ook eerder als een aanmoediging dan als een prijs voor zijn oeuvre.
We vragen hem naar Renaissance, zijn laatste studioalbum, waarmee hij – tenminste zo zien wij het – weer een beetje terug naar vroeger gaat, de muziek is experimenteler, hij maakt weer meer gebruik van zijn basklarinet. Miller vertelt dat hij tien jaar geleden zo ongeveer in de studio leefde, en dat dat te horen was aan zijn muziek. Het zorgde voor overdubs en over de hoeveelheid aan effecten die hij gebruikte zegt hij: “Ik bleef maar bezig, hier nog wat veranderen, daar nog een beetje bij, ik werkte als een monnik.” Hij vervolgt: “Maar zoals je weet veranderde de muziekbusiness, tegenwoordig maakt de verkoop van cd’s niet meer zo’n belangrijk deel van je leven uit als vroeger het geval was. Tegenwoordig ben ik veel meer on the road dan 30 jaar geleden. Vroeger was het andersom: jonge mensen waren constant op tour en later gingen ze meer de studio in en begonnen dan met produceren. Ik doe het omgekeerd, lijkt wel. Vandaar dat mijn muziek van nu minder studio-achtig klinkt. Nu heeft het de sound van een live performance. Niet dat dat toeval is, want ik wilde ook de focus leggen op live performance. Deze keer waren we misschien 6-7 dagen bezig in de studio, vroeger zou dat 3 maanden geweest zijn.”
Miller heeft veel met en voor Miles Davis gewerkt. We vragen hem wat er gebeurde toen hij de muziek van Miles Davis live geen spelen, was het niet zo dat er fans beledigd waren? “Nee, integendeel. Mensen zeiden juist tegen me dat ze door de muziek van Davis meer jazz gingen luisteren en dat ze blij waren het weer live te horen; vaak bleek dat een plaat van Davis de eerste jazzplaat was die ze ooit hoorden. Na Tutu Revisited zei ik wel: nu is het genoeg. In dat zelfde jaar deed ik namelijk ook een Miles-tribute met Herbie Hancock en achter elkaar waren er al zoveel jubilea geweest: de 20e sterfdag van Miles, de 50e verjaardag van Kind of Blue, 40e van Bitches Brew, al die jubilea kwamen achter elkaar en toen ben ik ermee gestopt. Ik speel ook nummers van Michael Jackson. Als ik dat doe krijg ik alleen maar positieve reacties. I only see joy. Iedereen mist hem verschrikkelijk, ikzelf ook.”
Ben je dan soms de muzikale reïncarnatie van Davis? Denk je dat mensen je zo zien? Jullie muziek is namelijk hetzelfde, hoe zit dat? Miller denkt dat hij weet hoe dat komt: hij houdt van muzikanten: “Ik houd ervan om het beste uit iemand te halen, iets wat diegene zelf niet eens wist dat hij het in zich had, en dat deed Miles ook, ik denk dat ik dat van hem heb. Tijdens een optreden ga ik echt niet tegen iemand zeggen wanneer hij een solostuk mag doen, het enige wat ik doe is even wijzen, en een muzikant moet daarop reageren, hij moet op dat moment iets doen en dat soort dingen brengt in een goede muzikant iets fantastisch naar boven. Herbie bevrijdde zichzelf door te zeggen: ‘I am not Miles and I will never be Miles.’ en dat gaf hem de mogelijkheid om Herbie te zijn en om te floreren. Kijk, Miles Davis is Miles Davis.”
Vorig jaar was Miller betrokken bij een ongeluk in Duitsland met de tourbus, de chauffeur overleed. “Experiencing tragedy”, noemt hij het, “Experiencing loss”, en daar had hij al vaker mee te maken gehad: Miles Davis die overleed, Michael Jackson en ook de drummer van Luther Vandross was een goede vriend van Miller; hij pleegde zelfmoord. Miller: “Toen ik 23 was had ik een heavy leven, ik ging op Broadway van studio naar studio, de hele dag, elke dag. Toen besloot ik mijn eigen album te maken. Als ik die plaat terugluister, hoor ik geen musical personality, ik hoor een kameleon, ik hoor een studio-artiest, je hoort ook met wie ik op die momenten samenwerkte, het ene stukje klinkt als Miles, het andere als Luther. Na twee van dat soort platen ben ik daarmee gestopt en focuste ik op de samenwerking met Miles en we maakten ‘Tutu’. En als je met hem samenwerkte dan wilde je echt iets unieks maken, dus als bassist werkte ik hard en groef ik diep in mijn kunnen. Later begon ik ook voor hem te schrijven en te componeren en daarin gaf ik ook alles. Toen hij overleed begon ik opnieuw met het maken van mijn eigen platen en vanaf dat moment had ik een veel duidelijker musical personality. Nog steeds dragen de dingen die ik meemaak bij aan die personality. En hoe heftig sommige dingen ook zijn die ik meemaak, I still master life.”
De dingen die Miller meemaakte hebben hem op een andere manier naar het leven doen kijken. Zeker het ongeluk met zijn tourbus was een ommekeer in zijn leven. Miller lijkt herboren, geniet meer van het leven en lachts zelfs tijdens concerten. “Vroeger pas ik altijd gefocust tijdens mijn optredens, zo enorm erg dat ik niet echt genoot. Nu weet ik dat het toch wel goed komt en door de tijd heb ik geleerd te genieten tijdens het spelen,” aldus Miller, “Mensen vertelden me op een gegeven moment dat ik altijd zo serieus keek tijdens het spelen. Daar schrok ik van, ik had geen idee.”
Het valt ons op dat zijn duim er zo ongeschonden uitziet. En dat terwijl hij niet zoals bijvoorbeeld Mark King (Level 42) gaffertape rond zijn duim draait tijdens het spelen. Miller lacht en zegt dat hij denkt dat bassplayers die tape gebruiken dat ‘for the look of it’ doen. Hij legt uit dat er een verschil is tussen een studiomuzikant en een die vooral live speelt: studiomuzikanten weten dat hoe harder je op je bass ramt, hoe zachter het geluid is en dat het dus geen enkel nut heeft om je duim kapot te rammen. Live spelen is een ander verhaal: “It looks great and people think they can feel your fysical energy.” Hij denkt dat de Ralph MacDonald, de beroemde congaspeler die o.a. met Paul Simon werkte, heeft volgens hem dan ook handen zo zacht als een baby. Hij schept er zelfs over op. Maar hij slaat ook niet hard; he plays for the microphone.
Later die avond zal Miller op het podium staan met Sheila E., tijdens de afterpary van de Edison Awards, diep in de nacht in de Effenaar, enkele honderden meters verderop. “Een soort van reünie”, antwoordt hij, “We hebben heel veel samen gespeeld, alleen hebben we maar samen 1 album gedaan. There is a music life and there is the stuff that gets documented and sometimes those are two different things.”
Tot slot vragen we hem of hij tevreden is met hoe de dingen gaan, of hij het idee heeft dat hij als een echte artiest gezien wordt, ook door jonge mensen en door mensen die niet van jazz houden? “Mijn ervaring is dat elk jaar er nog steeds meer mensen bijkomen bij de shows, het wordt steeds drukker, meer dan ooit zelfs. Alle shows die we in Rusland gaven waren uitverkocht en dan heb ik het niet over kleine clubs waar we speelden. Alleen al in Frankrijk deden we 25 optredens. Allemaal uitverkocht en er zijn genoeg Franse artiesten die dat zelfs in hun eigen land niet voor elkaar krijgen, if you know what I mean. Mensen die nu 40-50 jaar zijn en die 15 jaar geleden naar mijn shows kwamen, die komen nu niet meer omdat ze er de energie niet meer voor hebben, dus het betekent dat er nog steeds nieuwe mensen komen, het blijft maar groeien. Wel is het denk ik zo dat als ik een ‘household name’ zou willen worden dat ik dan mijn muziek zou moeten veranderen.” En daar laat hij het bij. Het zegt ons genoeg.