Vroeger bekend van de band Live, maar inmiddels ook een noemenswaardige solo-carrière rijker reist zanger Ed Kowalczyk op dit moment met een akoestische tour door heel Europa. Hierbij doet de sympathieke muzikant ook 013 aan, dat voor de gelegenheid is omgedoopt tot een seated zaal.
Het podium staat vol met kaarsen en er hangt een warme, zwoele sfeer in de zaal. Tijdens het eerste nummer lijken de zanger én zijn compagnon nog even te moeten wennen, het lijkt allemaal een beetje te gehaast en te druk, gelukkig trapt Ed Kowalczyk al snel op de rem en keert de fijne sfeer terug in de zaal. De zanger heeft veel interactie met het publiek, dat toch wel wat onwennig op de stoelen zit in de zaal. Bij de eerste tonen van ‘Dolphin’s Cry’ rijst een hard applaus uit de zaal en wordt er massaal meegezongen. Dat de zanger weet dat hij een grote fanbase heeft in Nederland is wel duidelijk, hij laat het publiek vaak de tekst zingen, waarbij hij zelf zijn mond houdt. Bijzonder, mooi en soms zelfs verrassend, maar na een aantal keer dit trucje te hebben uitgehaald, wordt het richting het einde van het optreden een beetje vervelend.
Bijzonder aan het optreden was dat het een seated show betrof, maar dat Ed Kowalczyk zelf halverwege het optreden het publiek vroeg om te gaan staan en naar voren te komen. Hierdoor werd het wel een intiemere show, de eerste rijen met voornamelijk vrouwen hingen aan zijn lippen.
Dat de zanger een kundige muzikant is, is wel duidelijk maar toch mist er bij sommige nummers de ondersteuning van een voltallige band. Gelukkig weet Ed door heel het optreden een mix te creëren met zowel veel oude, bekende Live nummers als solo materiaal, en wordt er ook meermaals aandacht geschonken aan zijn nieuwe cd ‘the Flood and the Mercy’. Tevens geeft Ed Kowalczyk een prachtige versie van Bruce Springsteens ‘I’m on Fire’ ten gehore.
Na twee toegiften komt er helaas aan dit bijzondere optreden een eind, hoewel het waarschijnlijk voor menig huisvrouw nog wel uren had mogen doorgaan. Anders dan met Live, maar zeker de moeite waard.
Foto’s (c) Gwendolyne van Erp