Smokie, in eerste instantie onder de naam The Yen, daarna The Sphynx, en later Essence is opgericht in 1965 nadat Ron Kelly en Alan Silson elkaar in 1963 ontmoetten in Moore’s Music Shop, North Parade, Bradford. Twee dagen na die ontmoeting sloot Chris Norman zich bij het duo aan om te gaan repeteren, dit zonder een geschikte bassist. Na een jaar alleen maar geoefend te hebben sloot begin 1965 bassist Terry Uttley zich bij de band aan en onder hun eerste naam The Yen gaven ze hun eerste optreden in februari 1965 in de Birkenshaw School. De toenmalige line-up bestond uit Chris Norman (zang/gitaar), Terry Uttley (bass/zang), Alan Silson (gitaar/zang), en Ron Kelly (drums).
Onder de naam Essence traden ze op in Bradford en omgeving in kleine clubs, om vervolgens in 1966 uit elkaar te gaan.
The Black Cats was een bestaande band toen Ron Kelly zich bij hun aansloot in het Dewsbury College, in September 1966. The Black Cats bestond toendertijd uit Peter Eastwood (gitaar/zang) en Arthur Higgins (bass). Kelly was de vervanger van hun toenmalige drummer. Alan Silson voegde zich bij de band, Peter Eastwood vertrok en werd vervangen door Chris Norman. In november 1967 veranderde de band haar naam in The Four Corners. Het jaar erop vonden ze een manager, Mark Jordan die hun adviseerde om de bandnaam te wijzigen in The Elizabethans. Ze waren vanaf dat moment een professionele band, en de leden kregen een hoger salaris. In juni 1968 voegde Terry Uttley zich bij de band, dit als vervanger voor Arthur Higgins. Higgins verliet de band omdat hij zijn opleiding wilde vervolgen.
http://www.youtube.com/watch?v=Wc2coufE-Hc
Op 9 december 1968 was de band voor het eerst op de tv te bewonderen, dit in Yorkshire Television’s nieuws en magazine show, Calendar. Het jaar erop was Jordan na een optreden in het BBC programma High Jinx zo enthousiast dat hij ze een demo liet opnemen. Platenmaatschappij RCA toonde begin 1970 interesse in de band en gaf ze de tip om hun naam te wijzigen naar Kindness. Al in april van dat jaar kwam er een single uit getiteld ‘Light of Love’/’Lindy Lou’ (het was een single met een dubbele a-kant). Helaas gingen er maar 300 stuks over de toonbank waarna RCA besloot het contract te ontbinden. Ronnie Storm regelde dat Albert Hammond, die bij hem in de band Family Dogg zat, een nummer voor hen schreef. Hij schreef het nummer ‘It Never Rains In Southern California’, maar nog voor het gereleased werd, besloot Hammond om het zelf uit te brengen. Hammond schreef nog een paar songs voor de band, waaronder ‘You Ring a Bell/Have You Met Angela’. Het nummer is nooit uitgebracht.
Eind 1971 werd Radio One DJ Dave Eager hun manager, Chris Norman kreeg een infectie aan zijn stembanden. Na zijn herstel klonk zijn stem veel rauwer, de rest van de band vond het wel goed klinken. Eager introduceerde ze bij Decca, dat resulteerde in een single ‘Oh Julie/I Love You Carolina’. Kort daarna kwam hun tweede single voor Decca uit, getiteld ‘Let the Good Times Roll’, dat door de media goed ontvangen werd. De laatste single voor Decca was ‘Make it Better”/”Lonely Long Lady’, deze single flopte volledig waarna Decca besloot om het contract te ontbinden. Eager gebruikte in de tijd dat ze bij Decca onder contract stonden zijn contacten met Kennedy Street Enterprises om ervoor te zorgen dat de band auditie kon doen als achtergrondband voor Peter Noone. Als snel gingen ze op een wereldwijde tournee met hem. Deze tour bracht ze geen geluk maar wel dat Bill Hurley zich aanbood als hun manager. Hurley overtuigde Eager om het contract met hen te verbreken.
http://www.youtube.com/watch?v=WxAZU7PK8OA
In de zomer van 1978 verliet Kindness de band en werd vervangen door een oud-schoolvriend Pete Spencer (drums/zang).
De nieuwe line-up gaf een concert op een rondvaartboot in Frankfurt. Hurley introduceerde ze bij Chinn& Chapman, die ook al verantwoordelijk waren voor hits van Sweet, Mud, Suzi Quatro, en Hot Chocolate. In het begin wezen de heren hun af, Hurley’s volhardendheid overtuigde het producersduo om de jonge band een kans te geven. Een intense samenwerking ging van start, en wederom volgde er een naamswijziging, Smokey. Met tegenzin stemden ze uiteindelijk toe. Een poging om de bandleden in lederen kleding te hijsen – net als Suzie Quatro – mislukte en het kwartet mocht in hun jeans outfit blijven optreden. Ze kchten nieuwe instrumenten en eind 1974 begonnen de opnames voor hun debuutalbum ‘Pass it Around’, wat uitkwam in februari 1975. De titeltrack kwam uit als single maar kreeg weinig tot geen aandacht van het Britse publiek. In april van datzelfde jaar stonden ze als openingsact voor Pilot.
In september kwam hun tweede album uit, getiteld ‘Changing All the Time’. Dit album klonk veel softer dan hun debuut, sommige nummers bevatten violen, veel akoestisch gitaarspel en close-harmony zang, dat hun handelsmerk werd. De eerste single van het album was ‘If You Think You Know How to Love Me’ dat al snel een hit werd in een aantal Europese landen. De opvolger was ‘Don’t Play Your Rock ‘n’ Roll to Me’.Rond deze tijd dreigde de Amerikaanse soul legende Smokey Robinson ze voor het gerecht te slepen. Dit omdat hun naam het publiek wel eens in de war kon brengen. Om een rechtszaak te voorkomen veranderden ze hun naam naar Smokie en gingen ze na de release van hun tweede album verder met de voorbereidingen voor hun eerste tournee als headliner.
http://www.youtube.com/watch?v=7beP1eIeVNI
Hun derde LP was deels in Amerika geproduceerd. Nicky Chinn was om diverse redenen – waarschijnlijk door de belastingen – daar gaan wonen. Het album ‘Midnight Cage’, bouwde op de populariteit van ‘Changing All the Time’ en zorgde ervoor dat ze als een nieuw popfenomeen gezien werden. De daar opvolgende jaren hadden ze een serie van succesvolle singles, te weten ‘Something’s Been Making Me Blue’, ‘Wild Wild Angels’ en ‘I’ll Meet You At Midnight’. Deze nummers zorgden ervoor dat ze onder de jeugd zeer populair werden. Toen in 1976 hun cover van de Australische band New World’s single, ‘Living Next Door to Alice’ uitkwam, werd het al snel hun grootste hit, gevolgd door het kwa succes vergelijkbare ‘Lay Back in the Arms of Someone’. Smokie mocht zich nu scharen onder de Europese supersterren met uitverkochte concerten en albums die miljoenen keer de toonbank overgingen. De twee volgende albums, ‘Bright Lights & Back Alleys’ (1977) en The Montreux Album (1978) bevestigden hun status en werden beide successen. van ‘Bright Lights & Back Alleys’ kwamen twee singles, ‘It’s Your Life’ en hun cover van het uit 1960 daterende nummer ‘Needles and Pins’ (Jackie De Shannon/Searchers).
Tijdens het hoogtepunt van hun succes ging Norman samenwerken met Suzi Quatro, met als reslutaat de single ‘Stumblin’ In’. Het duo stond een tijdje aan de top van de Europese hitlijsten. De volgende single die Smokie uitbracht was ‘Mexican Girl’ Gecomponeerd door Norman en Spencer was dit de eerste release zonder het producersduo Chinn & Chapman. Hierna produceerde Smokie een single voor de Britse voetlballegende Kevin Keegan, getiteld ‘Head Over Heels in Love’, dat in Europa redelijk succes had. In 1979 kwam het album ‘The Other Side of the Road’ uit. Van dit album kwamen twee hitsingles, ‘Do to Me’ en ‘Babe It’s Up to You’, duidelijk was wel dat de platenverkoop aan het dalen was. Alleen de niet op album verschenen single ‘Run to Me’ werd nog een hit. Voor dat ‘Solid Ground’ in 1981 uitkwam, had Smokie al een pauze ingelast. Een cover van Del Shannon’s uit 1963 daterende hit, ‘Little Town Flirt’ was de laatste single die de hitparade haalde.
Begin 1982 kwam hun laatste album voor het EMI/BMG label, getitled ‘Strangers in Paradise’ uit, dat een complete flop werd. Het vertrek van Chinn & Chapman bleef niet onopgemerkt, de vier leden van Smokie waren niet bij machte om met hun eigen materiaal hun succes weer nieuw leven in te blazen. Kort na de release van ‘Strangers In Paradise’, begonnen ze te werken aan twee albums tegelijk: Smokie’s ‘Midnight Delight’ en het solo debuut album van Chris Norman, getiteld ‘Rock Away Your Teardrops’. Geen van de twee albums deed het goed kwa verkoopcijfers. Ondanks het feit dat Smokie hard bezig was aan een comeback, kondigde Norman – op dat moment in zijn nopjes zijnde met het redelijke succes van zijn tweede solo album ‘Some Hearts are Diamonds’ zijn vertrek aan. Hij werd vervangen door ex- Black Lace zanger Alan Barton, een vriend van de band die een soortgelijke stem had als Norman.
Ook kwam toetsenist Martin Bullard de band versterken. Drummer Spencer vertrok, hij werd vervangen door Steve Pinnell. De nieuwe line-up releaste in 1988 ‘All Fired Up’, het album hernieuwde de interesse in de band en bevatte een nieuwe versie van ‘Rock Away Your Tear Drops’. Het originele nummer stond in eerste instantie op Norman’s solo debuut album. In de jaren daarna kwamen er diverse albums uit waaronder ‘Boulevard Of Broken Dreams’ (door Dieter Bohlen), ‘Chasing Shadows’ en het uit 1994 daterende album ‘Celebration’, met daarop oude hits opnieuw opgenomen met een orkest. Geen van deze releases had enig succes. Alhoewel, Smokie had in 1995 een verrassende terugkomst in de Britse hitparade met een van de meest bijzondere hits van dat jaar – een duet met de nogal controversiele komiek Roy Chubby Brown, die de band kon via Steve Pinnel, die Steve de grondbeginselen van het drummen leerde als een soort van betaling voor het fungeren als chauffeur tijdens zijn vroege club carriere als komiek – met de heruitgave van hun grootste hit ‘Living Next Door To Alice’.
http://www.youtube.com/watch?v=zfc8x0NWtIE
Het was de band opgevallen dat tijdens een tournee door Ierland, als ze de tekstregel “For 24 years/I’ve been living next door to Alice” zongen, het puliek schreeuwde “Alice? Who the fuck is Alice?”. Een DJ in het Nederlandse cafe Gompie was de bedenker van de tekstregel, een lokale producer hoord evan deze populariteit en organiseerde een opname, en had daarmee een top 20 hit met ‘Alice? Who the Fuck is Alice?!’. In Nederland en in de U.K. werd deze versie een nummer 1 hit. Smokie besloot om een cover te maken van de Gompie versie van hun eigen nummer en hadden het idee dat Brown de ideale man was om een en ander te bewerkstelligen, met Barton voor de originele tekst, en Brown voor de regel ‘Alice? Who the fuck is Alice?’. Kort na de opname van het nummer raakte de tourbus van Smokie door een hagelbui ven de weg, Barton, zwaar gewond, stierf na 5 dagen op de intensive care afdeling. De rest van de band besloot om de opbrengsten van het nummer te doneren aan Barton’s eerste vrouw.
De overgebleven bandleden besloten om door te gaan en gingen op zoek naar hun derde leadzanger. Een vriend van de band, Mike Craft werd uitgekozen. Smokie releaste ‘The World and Elsewhere’ later dat jaar, gevolgd door ‘Light a Candle — The Christmas Album’. Toen in 1996 Alan Silson vanwege het feit dat hij solo wilde en met andere bands wilde gaan samenwerken zijn lidmaatschap bij de band opgaf, hoefde de band niet ver te zoeken naar een vervanger. Mick McConnel, een van de crewleden en technici werd de nieuwe leadgitarist. Deze line-up produceerde het album ‘Wild Horses – The Nashville Album’ (1998). Twee jaar later brachten ze nog twee albums uit, ‘Uncovered’ en ‘Uncovered Too’, beide albums bevatte covers. In 2004 kwam er een nieuw studioalbum uit, ‘On the Wire’, met 11 van de 14 songs door de band zelf geschreven. Dat de mannen bezig bleven bleek uit het feit dat de albums bleven komen. In 2006 kwam ‘From the Heart’ uit, een compilatie album met drie nieuwe nummers.
In augustus 2010 waren ze weer in de hitlijsten te vinden, een CD met nieuw materiaal getiteld ‘Take a Minute’ kwam voor het eerst uit in Denemarken. In de rest van Scandinavie en in Duitsland kwam de single ‘Sally’s Song’ – een vervolg van ‘Living Next Door to Alice’ – uit. ‘Take a Minute’ was hun laatste album, niet dat ze ermee gestopt zijn, hedentendage touren de mannen nog volop.