Een nieuwe avond breekt aan en hoewel de man twee opeenvolgende nachten niet is op komen dagen heb ik nog steeds hoop. Om kwart voor twaalf sta ik al paraat in het donkere portiek, zenuwachtig om me heen kijkend of ik hem aan zie komen. De minuten verstrijken en in de verte hoor ik de kerkklokken middernacht luiden maar van de man is nog steeds geen spoor te bekennen. Dertien minuten later heb ik er toch echt genoeg van en maak aanstalten om naar huis te gaan. Met de kraag omhoog en mijn handen diep weggestopt in mijn broekzakken stap ik het portiek uit, sla links af en struin verder tot ik op de hoek van de straat ben om de straat waar ik woon in te lopen.
Op dat moment hoor ik een geluid alsof er een vleermuis langsfladdert en de stank van zwavel werkt zich mijn neusgaten binnen. Ik kijk om en zie aan de overkant van de straat de zwartgejasde man lui tegen een lantaarnpaal leunen alsof hij er de hele avond al staat. Na van mijn verwondering te zijn bekomen steek ik resoluut de straat over en blijf zonder iets te zeggen vlak voor hem staan. “Zo, ben je daar eindelijk?” De woorden gevormd door de onzichtbare mond klinken dit keer arrogant en hoogmoedig; misschien zelfs een tikkeltje chagerijnig. Bij het horen van zijn toon gooi ik mijn plannen om wat meer van hem te weten te komen meteen overboord, doe een paar stappen naar achter en wacht tot hij weer het woord neemt. “Hier, veel plezier ermee.”
Met een achteloos gebaar werpt hij het vooralsnog onzichtbare pakje mijn kant op en met een wanhopige zwaai van mijn armen probeer ik het uit de lucht te grissen voordat het de straatstenen raakt. Een lichte aanraking is het enige wat mijn actie oplevert en een dof plofje volgt waarna ik buk om het op te rapen en op beschadigingen te controleren. Opkijkend merk ik dat de man, samen met de eierlucht in rook is opgegaan. Direct heb ik mijn zelfvertrouwen terug en vervloek hem binnensmonds onderwijl teruglopend naar huis. Eenmaal daar pak ik een biertje uit de koelkast en wikkel ik de CD uit de verpakking; oude kranten dit keer. Eveneens een album van Nick Cave & The Bad Seeds: The Boatman’s Call.
De openingstrack ‘Into My Arms’ laat al een heel andere indruk achter dan de moordzuchtige nummers die de vorige albums vullen; in tegenstelling daarop klinkt dit eigenlijk bijna lieflijk. Ook track twee, ‘Lime Tree Arbour’ is een rustige ballad zonder ook maar een moord op het menu. Nu ik van de verbazing bekomen ben verwelkom ik dit als een blije verrassing, want hoewel ik de vorige albums in geen geval slecht vond, werd ik er wel een beetje droevig van. Het nummer duurt vrij kort maar het piano intro en het orgel dat aan oude gospel doet denken passen er prachtig bij. Ook nummer drie start met een piano, en ik vermoed dat het hele album wat minder geweldadig is dan de voorgaande hoewel Cave in ‘People Ain’t No Good’ zich wel beklaagd over de slechtheid van de mens. Wat tevens opvalt is dat Cave zijn stem dit keer niet gebruikt om lage monotone nummers ten gehore te brengen maar zingt waarbij hij laat horen dat hij dat ook wel echt kan.
‘Brompton Oratory’ is het eerste nummer waar Nick niet vergezeld wordt door zijn Bad Seeds maar in plaats daarvan een drumcomputer de maat laat aangeven en zichzelf begeleid op een oud keybord. De drumcomputer wekt een luchthartige indruk terwijl de lyrics ontzettende zwaarmoedigheid uitdragen en de melancholie van zijn stem druipt.Na het wat minder interessante ‘There’s a Kingdom’ waarin religie de boventoon voert volgt een nieuw liefdesliedje genaamd ‘(Are You) The One That I’ve Been Waiting For?’. Op ‘Where Do We Go Now But Nowhere?’ vang ik een glimps op van de moordadige beladenheid die ik herken en ook op ‘West Country Girl’ lijkt het door te schemeren maar niet helemaal door te komen.
Opvallend zijn wel de verscheidenheid aan instrumenten die gebruikt worden. In ‘West Country Girl’ zijn violen te horen waarme het Southern-state-gevoel een beetje op komt en in ‘Black Hair’ verschijnt een accordeon ten tonele. Op ‘Idiot Prayer’ en ‘Far From Me’ is de normale bezetting van de band weer compleet met drums en gitaar en ook hieraan is een viool toegevoegd.Wanneer ‘Green Eyes’ ingestart wordt denk ik bijna naar een liedje van Tom Waits te luisteren, zo karakteristiek klinkt het intro met de heldere piano en geeft me hetzelfde rokerige-kroeg-gevoel dat Waits aan zijn vroegere albums wist toe te voegen. Dan, wanneer er wordt begonnen met zingen, spreekt Cave de lyrics door het nummer heen wat aandoet als een psalm waar de priester doorheen bid om de boel kracht bij te zetten.Ondanks zijn twaalf tracks is ‘The Boatman’s Call’ geen lang album. Het onderscheid zich van de rest van Nick’s ouvre door de onderwerpswitch van liefde, moord en doodslag naar liefde gecombineerd met religie. Het is duidelijk te horen dat de piano het hoofdinstrument op dit album is ondanks de vele gastinstrumenten en hoewel ‘The Boatman’s Call’ en fijne, gevoelige plaat is en de afwisseling mijn gemoedstoestand ook goed doet, moet ik wel zeggen dat een heel album met droevige ballads misschien een iets te grote ommekeer is geweest.
(6,5/10) (EMI)