Als u mijn zich mijn beslommeringen allemaal niet aantrekt, en niet eens weet wie ik ben, dan mag u van mij rustig verder klikken, hoor. Het internet staat vol met allerlei zaken die u ongetwijfeld wel degelijk zullen interesseren. Ik slaap daar niet minder om. Sterker, ik slaap nergens minder om. Ik slaap namelijk altijd erg beroerd. Ik herinner mij een avond in New York, waarop ik in het café in de Trump Tower een viertal cocktails soldaat heb gemaakt. Deze cocktails waren van een dusdanige kwaliteit, dat ik met de barvrouw in gesprek raakte. Ze was mooi, en ik was dronken. Toen ik er na een aantal zielloze pogingen achter kwam dat ze mij een loer aan het draaien was, heb ik in het toilet op het gesloten toiletdeksel gepist. Meteen daarna ben ik weggegaan en ben ik gaan slapen. Een slaap die precies vijf minuten duurde, omdat het hotel ontruimd moest worden. Ik ben toen een tijd enorm bang geweest voor vuur. Nu niet meer, maar een goede nachtrust? Die heb ik maar zelden. En daar is niets anders dan mijn eigen zure leven debet aan.
Ik zie door de pui van High Rolls Charles al staan en hij knikt naar me. Mijn avond begint wat dat betreft uitstekend. Het is nog heerlijk vroeg, de zon staat nog te schijnen en de winkels zijn nog open, en ik heb een welhaast goed humeur. Ik neem de dorpel dan ook bijna met een kleine huppelpas. Ik sta binnen.
Het is nog vroeg, natuurlijk, dat geeft niets. Het is dan ook waarschijnlijk daarom dat mijn tafeltje bezet is door jong grut. Die zullen zo lang niet blijven zitten, zeg. Ik houd daar namelijk niet van. Aan de andere kant kan het me geen reet interesseren, ik zit hier aan de bar eigenlijk net zo lekker. Ver van de deur, in het op een na donkerste hoekje. Niets te vrezen. Zolang mijn glaasjes Muscadet…. en zolang Charles zijn muziek….
Ze lijken wel verliefd, die twee daar aan mijn tafeltje. Wat een verspilling is dat toch. Ik zou op ze af moeten stappen, en ze toe moeten schreeuwen: “De liefde kent geen overwinnaars!!”, maar dat doe ik niet. Ik zou er mijn avond nog mee vergallen. En juist nu deze op een fijne avond begint te lijken. Op het bezet zijn van mijn tafeltje na, dan. Want dat zit me stiekem niet lekker. Nu houden ze elkaar de hand vast. En drinken, ho maar! Dat gaat nog wel even duren, ben ik bang.
Zonder dat ik erom hoef te vragen, zet Charles voor mij een fles Muscadet neer en draait hij zich naar de stereoinstallatie. De onmiskenbare stem van Vicente Fernandez schalt door High Rolls. No Supe Como. Een in het œuvre een schitterende plaat. Als ik mijn Muscadet wegkap en heel eventjes mijn ogen sluit, staat voor mij opeens de karakteristieke Torre San Vicente. Wat doe ik nu in San Vicente? Jaren geleden, was dat toch alweer? San Vicente, El Salvador. Toen er nog weinig aan de hand was. Althans, dat dacht ik toch.
In mijn ene hand een koude fles Caguama en in mijn andere de hand van Marisol Ruíz-Verdera. In haar hand, de mijne, en in haar andere een koude fles Caguama. We zijn op weg naar calle Alberto Merino, waar een goede vriend van ons een feest aan het geven is. Jorge heeft elke dag iets te vieren. En, want zo is hij, dat doet hij dan ook elke dag. En iedereen is welkom. Maar met lege handen komen, dat doe je niet. Ook niet bij Jorge. Vandaar dat we nog even stoppen bij een huiswinkeltje (een woonhuis met open pui, koelkast en een rekje gedroogde vlezen) en al het bier uit de koelkast kopen. Dat zijn er bijna vierentwintig. “Hay más,” zegt het meisje, in een poging ons nog meer bier te verkopen. “Frías?”, vraag ik of ze koud zijn. Dat niet, nee. Nou, bijna vierentwintig, dat is mooi genoeg. De dag duurt nog wel even, en er is altijd wel ergens een winkeltje nog open.
“Het gaat niet om het samen zijn! Het is de schuld van iedereen! Teken een bloem, het gras is dood!”. Ik schreeuw het uit en sta te wankelen op mijn benen. Gelukkig vind ik juist op tijd houvast aan de bar. Het jonge stel weet van geen wijken en ook hun glazen zijn nog meer dan halfvol. Ik maak aanstalten om iets te roepen, maar bedenk me dan dat zoveel interactie met het bezoek mij wel eens zou kunnen schaden. Het liefst, ach, het liefst zou ik langzaam verdwijnen. Foert! Charles kijkt even op, en gaat dan door met pouleren. Maar niet voordat hij Alejandro Fernandez, inderdaad, de zoon van, opzet. Hij schrikt, en zet hem vlug weer af. Maar het is al te laat. Ik zak weer weg, met mijn hand vast om de fles Muscadet, als was het een wandelstok om mezelf mee overeind te houden.
Marisol en ik zijn verliefd en in San Vicente is verliefd zijn een zegen. Dat is het misschien overal wel, maar ik kan maar op één plek tegelijkertijd zijn. En daarbij kan me de rest gestolen worden. Zoals mijn portemonnee, bijvoorbeeld. Op haar kamer gebeuren de prachtigste dingen. En op mijn kamer trouwens ook. Alles is prachtig en Marisol en ik besluiten dat het leven zo maar moest blijven.
“Te amaré toda la vida, mi vida!”, schreeuw ik luid, de haast lege kroeg in. Ik sta weer naast de bar. Ik sta zelfs een aantal meter van mijn kruk af, en dichter bij de tafel van de twee jonge mensen. Op het punt om hun, nog steeds, volle glazen met een onsierlijke beweging van hun tafel af te vegen, kom ik weer een beetje tot bedaren. “Te amaré toda la vida, mi vida!”, zeg ik nog een keer, maar dan zachtjes. En terwijl ik me omdraai en iedereen mijn rug toekeer om plaats te nemen op mijn kruk, vraag ik me af of Charles überhaupt iets van Xavier Solís in zijn collectie heeft. Niet dat dat wat uit zou maken, maar je weet immers maar nooit.
Op Cuscatlán International Airport is het geen drukte van belang. Het is warm en sta met een kleine koffer klaar om in te stappen. Weg uit San Vicente. Weg uit El Salvador. Weg, om er nooit meer terug te keren. Marisol blijft hier.
Berthold Sleuth, met kennis van muziek.