Mijn allereerste avond als concertrecensent voor Maxazine. Vaak genoeg ben ik naar een concert geweest maar dit geeft toch even een extra boost. Samen met mijn zusje zit ik in de sneltrein naar Amsterdam Centraal, jeweetwel die ene die via Schiphol en Sloterdijk gaat. Al in de trein komen mijn kladblokje en pen tevoorschijn en, terwijl mijn zusje aan de telefoon met het thuisfront is om uit te leggen dat ze vanavond naar een concert gaat, begin ik uit het niets een inleiding en wat steekwoorden te kliederen, maar ik kan u verzekeren beste lezer, dat dit niet de inleiding was die ik toen voor ogen had. Eenmaal gearriveerd bij de poorten van de poptempel Paradiso wordt mijn weg versperd door een, laten we zeggen, ‘omvangrijke’ man met een speldje in de vorm van een ‘V’ op zijn borst die naar mijn kaartje vraagt. In plaats van de beste man een concertkaartje te geven, welke ik natuurlijk niet bezit, zeg ik heel koel: “Ik sta op de lijst. Recensent voor Maxazine.nl, Gerben van Dijk.” Op de bijgepakte lijst wordt zorgvuldig een naam afgestreept waarna de controleur mij glimlachend verwelkomt. Man, mijn avond kan nu al niet meer stuk!
In de kleine zaal staat er een CD-tje op met moderne wachtmuziek terwijl het publiek binnenstroomt. Zodra het wat drukker begint te worden bewegen wij ons alvast wat naar voren, mijn zusje en ik zijn beiden niet zo lang moet je weten. Vooraan kan ik tussen een paar mensen doorkijken en valt het volle podium me op. Terwijl dit mij opvalt komt er een wat slungelige jongen uit een zijdeurtje die prompt het podium nog voller zet met een electrische cello en daarna weer vertrekt. De tweede keer dat er iemand uit het zijdeurtje verschijnt loopt deze naar het drumstel met een arsenaal aan drumstokjes in zijn handen. Hij gaat zitten en zet een beat in waar ik spontaan van wilde dansen. Dan stroomt het podium vol: een bassist met pretoogjes en een baard, een toetsenist met een bandana die eruit ziet alsof zijn moeder hem gehaakt heeft, de slungelige cellist van zoëven, een gitarist met een 90’s spijkerjasje en als laatste drie identiek geklede mannetjes die plaatsnemen achter de drie microfoons op rij en klaarblijkelijk als achtergrondkoor fungeren. De band begint te spelen en hoewel ik geen woord van de tekst ken heb ik een onbeschrijflijke drang om uit volle borst mee te zingen.
Ieder nummer lijkt gemaakt om op te dansen en als ik achterom kijk zie ik dat de hele zaal het met mij eens is. Dan, na drie nummers mezelf in het zweet gedanst te hebben, spreekt de gitarist ons toe en kondigt aan dat het tijd is voor een Kakkmaddaballad, en zo geschiedde. De cellist staat op, grijpt een microfoon en zet ietwat onwennig, zo lijkt het, ‘Is She’ in. Tijdens dit nummer komen er plotseling twee van de drie achtergrondzangers (hierover in de volgende alinea meer) naar voren op het podium om een heuse ‘dance performance’ weg te geven die nog het meest lijkt op een vrije interpretatie van ‘Het Zwanenmeer’. Zodra de stem wegsterft raast de band meteen door met wederom een vrolijk nummer met wat reggae gitaarwerk. Dan is het ineens stil en stelt de gitarist ons een vraag: “Do you know Kings of Convinience?” Samen met een handjevol gasten roep ik van wel. “And do you know The Whitest Boy Alive?” Nu voegen zich al meer stemmen bij het instemmende antwoord. “Well, Erlend Oye, singer of both bands is in Thailand right now, but he wanted us to give you a message.” Een korte stilte. “He wanted us to tell you: ‘Yeah!’” Zonder het gegrinnik en gelach af te wachten starten ze meteen het volgende nummer in.
Ik heb er nog weinig over verteld terwijl ze toch vrij opvallend zijn: het achtergrondkoortje. De drie heren zijn uitgedost in een donker gestreept T-shirt en een kort sportbroekje zodat de hoogopgetrokken witte sportsokken goed te zien zijn. Met een ernstig gezicht verzorgen zij de backing vocals en hebben zowaar bij elk nummer danspasjes ingestudeerd welke ook nog eens synchroon uitgevoerd worden. Deze mannen maken blijkbaar standaard deel uit van de band en lijken hun taak bloedserieus te nemen.
Bij iedere noot die de band speelt lijkt het publiek wilder te worden. En als ‘Crazy on the Dancefloor’ gestart wordt is het een feest van herkenning bij de meeste gasten. Zelfs ik kan dit een beetje meezingen omdat deze clip als promo op de paradiso site stond. Terwijl ik het refrein meeplayback wordt er van alle kanten aan me geduwd en getrokken, het publiek is uitzinnig! Hierdoor aangestoken begin ik ook te duwen en te trekken tot ik in het midden van een groep door elkaar hossende mensen sta. Terwijl ze spelen zie je dat de band zich kostelijk vermaakt doordat ze constant naar elkaar staan te grijnzen en als ze zelf even geen noten hoeven te spelen er ook een paar dansmoves uit gooien.
Na ‘Crazy on the Dancefloor’ komt nog een rits nummers die ik totaal niet kende maar uit volle borst mee blerde terwijl ik samen met de rest van de zaal stond te dansen en te springen. Na ongeveer vijftig minuten non-stop spelen schuifelt de band van het podium af om na luid gejuich, geklap en geroep toch weer terug te schuifelen en een knallende toegift te geven waar ik nog wel ‘Restless’ in kan ontdekken; het eerste nummer van het album ‘Hest’ (geproduceerd door Erlend, by the way) en waar het volledige achtergrondkoor zich zelfs in het publiek mengt om te crowdsurfen en mee te dansen. Hierna kondigt de gitarist toch echt het laatste nummer van de avond aan en één van de kort-gebroekte mannen komt naar voren, strekt theatraal zijn armen en zet vol overgave ‘Halo’ van Beyoncé in waarna het publiek uitzinnig begint te gillen en de band hun lachen bijna niet kan inhouden. Na het eerste couplet beweegt hij zich weer naar achter om zich bij zijn kameraden te voegen en plaats te maken voor de slungelige cellist die zonet nog heel bescheiden de Kakkmaddaballad zong. Dit keer daarentegen zingt hij het refrein en de rest van het nummer alsof het uit het diepst van zijn hart komt en zet zijn voet op de monitorspeaker om het kracht bij te zetten. Nadat iedereen van de schrik bekomen is van deze metamorfose gaat iedereen wederom uit zijn dak en zingen de mensen (veelal de vrouwelijke concertgangers) keihard mee. Wanneer het outro klinkt gebaart de band dat iedereen moet gaan zitten. Het publiek, nog steeds volgepompt met adrenaline, kijkt elkaar verbaasd aan maar doet wat er gevraagd word. Dan lijkt het collectieve kwartje bij de aller- allerlaatste noot te vallen en de complete zaal springt op als laatste eerbetoon aan de geweldige avond die ze zojuist beleefd hebben.
Zodra de band van het podium is gestapt gaan de zaallichten aan en beweegt iedereen zich naar de uitgang, de bar of de merchandise stand. Mijn zusje (laaiend enthousiast) en ik bewegen ons richting de merch-stand waar ik van mijn laatste centen een T-shirt koop waarop een dood paard en de bandnaam zijn afgebeeld. Wat de twee met elkaar te maken hebben weet ik ook niet, maar ik ben een bandshirt en een shitload aan ideeën voor mijn recensie rijker.
Nu ik twee bladzijden verder ben bedenk ik nog steeds dingen die ik vergeten ben te vermelden of leuk zijn om te vertellen (o.a. het spandoek van dat dode paard dat aan de muur prijkte, de vloer die leek te golven toen de hele zaal op en neer sprong en de mooie vrouwen die voor me in het publiek stonden) maar ik denk dat dit een reden te meer is om zelf eens een kijkje te nemen bij een concert van Kakkmaddafakka. De band beloofde ons in ieder geval dat ze, de volgende keer dat ze hier speelden, de grote zaal onveilig zouden maken.