Het is aan vroeger, dat ik denk. De mogelijkheid van tijdreizen bestaat al jaren. En nee, niet met de teletijdmachine van professor Rabarber, maar in het hoofd van Berthold Sleuth. En als u heeft opgelet, dan weet u dat ik dat ben. Zowel in het vorige verhaal, als in het huidige. En daar zal weinig aan veranderen. Maar de tijd, dus, die is niet relevant. Zoals ik al zei, het is aan vroeger, dat ik denk. En is het vandaag de dag bijvoorbeeld 2011, is het in mijn hoofd 1984, wellicht. Toen mijn been nog heel was, en evenzo mijn hart.
Voor mij staat een glaasje muscadet. Daarnaast staat een loodzware glazen asbak van amorfe vorm. Er staan ook twee namaakkaarsen, een lege huls, met daarín een kaars, die omhoog wordt gedrukt door een ingenieus omhoogdruksysteem, zodat de kaars (de echte) wel korter wordt, maar van onder naar boven. Ze zijn allebei uit, want voor kaarsen op mijn tafel, bedank ik. Het is mijn tweede avond in High Rolls. Gisteren was het mijn verjaardag, vandaag is het een dag gelijk welk een andere. Met het verschil dat ik niet thuis zit, zoals mij het meest aangenaam is, maar opnieuw naar High Rolls ben gelopen om er bij Charles een aantal glaasjes muscadet te komen drinken en te luisteren of hij, naast zijn prachtige uitspatting van gisterenavond (de hele avond muziek van, door en met John Zorn), nog meer interessante zaken uit zijn stereo weet te toveren. En dat weet hij.
Terwijl Didja Get Any Onya, van Frank Zappa & The Mothers of Invention speelt, maak ik een kleine tijdreis, met in mijn hand mijn glaasje. Ik houd van de kleine glaasjes waarin Charles zijn muscadet aan mij schenkt. Op een klein voetjes, en een ietwat peervormige kelk, die in mijn hand aanvoelt als een ei. Maar dan net iets groter. Op een bootje, vertrokken vanuit de groezelige havens van Buenaventura, Colombia, zit ik, samen met achttien andere mensen die ik niet ken, maar zij, in stellen van twee, elkaar wel en een meneer die de Yamaha 250 heen en weer draait. Het is een stroperig warme dag en we zijn op weg naar La Bocana. Ik heb gehoord dat ze de kreeften er zó uit de zee scheppen voor je en dat je een bij een coco loco getrakteerd wordt op een alleraardigst schouwspel, waarbij de ober de dichtstbijzijnde palmboom inklimt en er een verse kokosnoot uithakt met zijn machete. Beneden slaat hij er dan de dop af en giet hem af met een aangename scheut lokale rum.
Maar voor de kreeft en de coco locos ben ik niet op weg naar La Bocana. Ik ben er omdat ik het even niet meer weet. Het wiebelende bootje en wij, met de rode zwemvestjes om, zal ik niet vlug vergeten. Wat ik er verder mee moet, dat weet ik niet. De lach in mijn hoofd, die langs mijn oren naar buiten sijpelt, is er één die ik niet herken. Een vreemd geluid. Om haast bang van te worden, ware het niet dat ik sinds jaren niet meer weet waar ik nu bang voor zou kunnen zijn. Angst is voor alle gelukkige mensen, die zo vreselijk veel van het leven houden, dat ze het eindigen ervan niet zullen overleven. Reden genoeg om je dure broek om de haverklap voor vol te schijten.
Buenaventura is geen mooie stad. Het is zelfs een lelijke stad. Maar er is een café waar zwervende zielen uit alle hoeken van onze aardbol ooit terecht komen. Aan de muren hangt niets en je koopt er bier of aguardiente. Cristal of Blanco. Mijn voorkeur, mocht ik die hebben, zou uitgaan naar Blanco. Het zoetere Cristal bezorgt me maagbrandingen. Maar daarvoor is er Talcid, van Bayer.
In La Bocana tref ik de lokale bevolking, die me toelacht en me hun waardeloze rommel aanbieden. Ik deel peso’s uit aan een aantal kinderen en zeg dat ze hun kauwgom mogen houden als ze me verder met rust laten. Want dat vind ik toch wel het allerfijnste. Ik zit de hele dag op het zwarte strand en zie pelikanen voorbij vliegen, vlak over het water. Ik koop een halve meloen en twee oorbellen, gemaakt van een verroest blikje waar cider in heeft gezeten. Oorbellen. Omdat er in mijn achterhoofd nog altijd ruimte is voor een vleugje romantiek. Vanavond zal ik gaatjes maken in de oren van mijn kussen en de oorbellen voorzichtig inspelden. Ik zal zonder kussen slapen, maar met mijn arm om haar heen.
De boot vertrekt na zonsondergang en mijn fles rum is leeg. Ik weet nog helemaal niet waar ik vanavond slaap en in welk kussen ik de oorbellen moet hangen. Ik begraaf de oorbellen in een ondiep kuiltje wat ik zojuist maak met mijn hak.
En verder heb ik er geen enkele herinnering meer aan. Wel de herinnering aan Chucho Valdés, die ik onverwachts tegen het enorme lijf liep, maar dat is een andere herinnering. Mijn muscadet verdient bijvulling en ik jaag het vuur in een nieuwe sigaret. Charles wisselt de plaat en kijkt daarbij even zijn lege kroeg in. Was deze gisteren nog redelijk tot bijna halfgevuld, ben ik vandaag de enige gast. Misschien is het te vroeg, of al te laat. De tijd doet maar wat. Ik weet het niet meer. Ik knijp mijn ogen dicht en wil niet denken aan de pijn in mijn knie of aan de draaimolens in mijn hoofd. Ik kap mijn glaasje leeg, en vraag aan Charles of de fles mag blijven staan. En of heel merci Davis en zijn meisjes van de Kilimanjaro wat harder mogen. Harder en helemaal tot het einde. Charles knikt. Even lijkt het erop dat hij me wat wil vragen, maar ook dat moment gaat voorbij. Zijn rug, waarover bretels zijn bruine ribbroek ophouden, staat krom van het werk achter de lage toog. Hij verdwijnt achter het sliertgordijn naast de bar en ik zie hem pas weer als de muziek is verstomd, het grootste deel van mijn tristesse is verdwenen en mijn fles muscadet tot op de bodem leeg is. The Legendary Stardust Cowboy, daag ik Charles uit. ‘Doe The Legendary Stardust Cowboy eens.’ Charles zet een nieuwe fles voor me neer en zet, eenmaal terug achter zijn toog, Standing In A Trash Can op. Waar hij het allemaal vandaan heeft, ik weet het niet. Maar voorlopig zit ik hier goed.
Berthold Sleuth, met kennis van muziek